EEN KANO VOL

De wind kan geen keuze maken. Hij blaast allerlei richtingen op. Het water klotst tegen de steiger aan de rechterkant, dan klotst het aan de linkerkant.  Ook de lucht is een ratjetoe van kleuren. Wit, grijs, lichtblauw en de laatste kleuren van de zon die langzaam uit het zicht verdwijnt. Op de steiger staan twee groene laarzen. Mijn voeten staan daar in. Lekker warm. Nu nog wel.

Ik gooi m`n hengel uit. Ik hoor mezelf denken:  "de koelkast is leeg en een grote vette vis zou welkom zijn." Ik heb beet, een stuk riet. Ik gooi opnieuw uit. Wéér blijft het haakje steken. Een waterplant. Ik zucht. Dan gooi ik nóg twintig keer uit, elke keer een paar graden naar rechts, in de hoop dat ik elke keer iets dichter bij mijn prooi terecht kom. Geen vis.

Ik haal mijn hengel binnen, ga zitten op de rand van de steiger en gooi mezelf achterover. Ik bekijk de witte hemel boven mij, terwijl ik heerlijk lig. Ik voel een zacht briesje langs mijn wangen. Ik zou hier kunnen slapen. De lucht is leeg, het meer lijkt leeg en even voel ik me leeg.

Dan ga ik snel weer zitten, ik tuur over het water en besluit me er letterlijk en figuurlijk niet bij neer te leggen. Beslist niet! Ik spring met hengel, net en emmer in de kano en peddel er lustig op los. In het midden van het meer, terwijl de kano nog door het water suist, gooi ik opnieuw m`n hengel uit.

Maar dan, tijdens het binnenhalen, zie ik water tussen mijn laarzen door, de kano in klotsen. De punt van de kano schiet omhoog. Eerst denk ik nog; "dat is een hoop water,"  dan denk ik "dit is wel heel veel water" en tot slot denk ik: "dit is geen water van een enkel regenbuitje, dit is schipbreuk lijden!"  Nog voordat ik mijn koers kan bepalen val ik achterover het water in. De kano stroomt tot de nok vol met koud water, en mijn broek ook.

Midden op `t meer is het diep. Ik grijp mijn hengel, roeispaan en emmer en probeer alles in de kano te houden, terwijl ik met mijn andere hand en beide voeten zwem. Ik zwem als een Maleier, maar kom amper een meter vooruit. Ik hoor mezelf hijgen, terwijl ik het water in m`n jaszakken voel kruipen. Mijn laarzen trekken en mijn handen prikken vanwege het koude water.

Ik grijp de kano in het midden en zwem achterstevoren naar de kant. Dat lukt. Ik schaam mij voor mijn harde hijgen. Het komt diep vanuit mijn longen. Zodra ik grond onder mijn laarzen voel, zet ik af en duw de kano de kant op. Dan ga ik zitten op een omgevallen berk aan de oever. Het hijgen gaat nog even door.  Ik knoop de kano vast en loop als een natte vis naar huis. Ik trap m`n laarzen uit, gooi mijn jas op de grond en ren naar de badkamer.

Een kwartier later lopen Agnes en ik naar de volle kano. In gedachten fantaseer ik dat daar twee grote baarzen in zwemmen, als beloning, maar helaas. We trekken `m aan wal en hoewel ik lekker gedoucht heb en warme kleding draag, straalt de kou nog door m`n hele lijf.  Het meer is weer rustig. Het voelt alsof ik word uitgelachen door een hele school vissen, door vossen in de bosjes en Zweden achter hun ramen en inwendig, door mezelf. Wat een domme gebeurtenis! Ik durf mijn gezicht, laat staan mijn hengel, hier niet meer te laten zien.

En nu denkt u natuurlijk dat ik nog steeds op de steiger lig en gedroomd heb?

Reacties

Populaire posts van deze blog

STRIJD

DE CHAOS VAN EEN DOORSNEE WEEK

KNAKWORSTEN